Letselschade ambtenaar en aansprakelijkheid overheid (gemeente)

Letselschade ambtenaar en aansprakelijkheid overheid (gemeente)

Hoge Raad 30 oktober 2009

Onlangs heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen, betreffende een ambtenaar (monteur/lasser) die in tijdelijke dienst was van de Reinigings- en Havendienst van de gemeente Utrecht. In 2000 zat hij tijdens een werkpauze in een daartoe voor het personeel bestemde ruimte met een collega. Terwijl de ambtenaar onderuit gezakt op een stoel zat, is zijn collega achter hem gaan staan en heeft hem van achteren vastgepakt en daarbij een houdgreep toegepast. Daarna is de stoel waarop de ambtenaar zat, achterover gekanteld waardoor de stoel enige tijd op twee poten stond en de ambtenaar met zijn volle gewicht aan zijn nek in de armen van zijn collega bleef hangen. De ambtenaar is naar het ziekenhuis gegaan, en hij heeft zich daarna ziek gemeld. Hij is arbeidsongeschikt gebleven tot het einde van zijn tijdelijke aanstelling. De ambtenaar heeft zowel zijn collega als de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden.  De gemeente heeft deze aansprakelijkheid van de hand gewezen, waarop de ambtenaar de gemeente voor de civiele rechter heeft gedagvaard.

De rechtbank te Utrecht heeft geoordeeld dat de gemeente op grond van art. 6:170 BW voor deze actie van zijn ondergeschikte aansprakelijk is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het voor deze werkgeversaansprakelijkheid door de wet vereiste verband tussen de opgedragen werkzaamheden en het foutieve gedrag ruim moet worden uitgelegd. De rechtbank achtte in dit geval van belang:

  • dat de greep plaatsvond binnen de ‘werksfeer’ van de gemeente, immers tijdens een pauze in een ruimte die door de gemeente daartoe was ingericht;
  • dat de greep in de visie van de desbetreffende collega en de gemeente zich afspeelde in de werksituatie omdat volgens hen sprake was van collegiaal stoeien;
  • dat een zeker verband bestaat tussen de werksfeer en de reden waarom de collega een greep toepaste, nu vaststaat dat de collega op het moment dat hij de greep toepaste, zei: “Als pa zegt dat je blijft zitten, doe dit ook” en “Heb jij een andere baas ofzo” waarmee hij doelde op een door hem t.o.v. de ambtenaar in te nemen bevoorrechte positie gezien zijn senioriteit;
  • dat de greep werd toegepast in een werkkring waarbinnen een collegiale stoeipartij als normaal werd beschouwd.

De gemeente is in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof te Amsterdam heeft geoordeeld dat het wettelijk vereiste verband tussen de fout en het opgedragen werk niet kan worden aangenomen. Volgens het hof kan niet worden gesproken van een aan de collega gegeven opdracht tot het verrichten van een bepaalde taak die de kans op de fout van de collega objectief – d.w.z. volgens statistische ervaringsregels – heeft vergroot, zodat de gemeente niet aansprakelijk is.

Hiertegen heeft de ambtenaar cassatie ingesteld. Volgens de Hoge Raad heeft het hof bij toepassing van art. 6:170 BW zich ten onrechte beperkt tot de vraag of de kans op de fout is vergroot door een opdracht aan de werknemer tot het verrichten van een “bepaalde taak”. Bij het bepalen van het verband tussen fout en werk moeten alle ter zake dienende omstandigheden worden onderzocht en het hof had daarom moeten beoordelen of de andere door de rechtbank genoemde omstandigheden, meebrachten dat sprake is van een door het verrichten van zijn taak verhoogde kans op de door hem als werknemer van de gemeente gemaakte fout. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te ‘s-Gravenhage voor herbeoordeling.

Tip: De Hoge Raad verruimt de risico-aansprakelijkheid van de werkgever voor fouten van zijn ondergeschikte. De werkgever doet er daarom te meer goed aan de hand te houden aan ‘fout’ gedrag van personeel jegens elkaar in het werk.